Terschellingerbank
Kaartlezen
Lichtschepen zijn vuurtorens op zee. Eilanden voor anker. Drijvende bakens. Solitaire nachtwakers. Dit scheepstype is een Engelse vinding. Een lichtschip wordt uitgelegd, dat is de taal van de zee. Eens lagen er acht voor de Nederlandse kust, elk met een eigen lichtpatroon. De Terschellingerbank werd in de jaren 1980 binnengehaald. Lichtwachter zijn op een lichtschip, is ploegendienst op een ‘onbewoond eiland’. Tijd in overvloed, de wachter doet ook dienst als meteoroloog, ornitholoog, en heimelijk als militaire spion. Allen zijn waakzame spieders. Niets mooier dan meekijken over de schouder van hen die geschoold zijn dat te doen: de lichtwachter, boswachter, vogelwachter, strandwachter, dijkwachter, grenswachter. Lichtwachters werken op zee, ze rijzen en dalen twee keer per dag. Zonder vaste kustlijn is het verschil tussen hoog en laag water moeilijk meetbaar, de zeespiegel rijst en daalt ook over lange periodes, en de kust ligt niet vast. Zeeën zetten uit! Hoe meet je dat op zee? Die vraag doet denken aan het rekenwerk van de zeemeter*, een oud verhaal met vele versies. Overigens, een kleine etnografie van het wondere werk der wacht-mensen is welkom.
*Fragment uit De reis van St Brandaan, Willem Wilmink; vertaling van de Navigatio Sancti Brendani abbatis uit de 9e/10e eeuw: de serie Nederlandse Klassieken (Amsterdam 1994).
“Toen trof Sinte Brandaan een klein mannetje aan. Het boek zegt ons, dat het ronddreef op een blad.Daarop zat het ventje ruim: hij was niet groter dan een duim. Zijn linkerhandje hield hij om een kleine kom. De griffel in zijn rechterhand was van omvang navenant en heel druk had hij ’t ermee: hij stak de griffel in de zee en liet het druppen in die kom met zijn kleine hand erom. Als hij de kom daar vol mee kreeg, gooide hij die meteen weer leeg. Zo mat hij almaar door en goot. Hoor hier nu een wonder groot! Toen vroeg hem Sinte Brandaan waarom dat moest worden gedaan. De man zei: ‘Ik meet deze zee, daar vervul ik mijn bestemming mee, met te zien of ’t klaar zal zijn als de doemdag daar zal zijn.’ Toen zei de goede Sint Brandaan: ’Jong daar komt nooit een einde aan!’ Waarna het ventje op het blad het volgende rake antwoord had: ‘Net zo min als ’t meten klaar is als de dag des oordeels daar is, net zo min lukt het jou en de jouwen alle wonderen te aanschouwen die God schiep met eigen hand in het water en op het land en die voor jou nog verborgen zijn. Je geestelijke kinderen zijn zonder vertroosting thuis gebleven en bidden God, die vaak jouw leven gered heeft, om door Zijn genade jou te behoeden voor leed en schade. Gods engel sta je altijd bij en ga nu verder, zonder mij.”
Gids: Lucas Jansz. Waghenaer (1533/34-1605/06)
Waghenaer staat voor de som der kaarten die zorgden voor het verkeersveilig maken van de zee, voorwaarde voor een risicoloze handel. Plancius, Mercator, nadien Blaeu en anderen verzekerden de grote zee-ontdekkers van betrouwbare kennis. Die cartografische geschiedenis interesseert ons, voorzover die getuigt van verschillende manieren van kijken. Waghenaer was Enkhuizer stuurman, leraar in de zeevaartkunde, trainer in de nautische blik; hij was een kunstig cartograaf. Voorbeeldig voor de maritieme cartografie was zijn Spieghel der Zeevaert uit 1584. Anders dan Jacob van Deventer die ons de Zuiderzee voorstelde als ongenuanceerde waterplas, tekende Waghenaer diepten, kustsilhouetten, symbolen voor ankerplaatsen, bakens, boeien, kapen; hij waarschuwde voor grillige gevaren onder water. De kaart werd gekanteld, de zee beneden, het land boven. Zulke kaarten ogen nog steeds vertrouwd, tegelijk zijn ze ons vreemd, uitbundig verlucht als ze bleven met zeebeesten en een soort drijvende eilanden, telkens met dezelfde plattegrond, die van Windroos: eiland waar het altijd waait. Er verscheen een Engelse uitgave: de toonaangevende The Mariners Mirrour. Voortaan heetten dergelijke atlassen Waggonners. Prachtige boekwerken maar niet echt geschikt voor gebruik aan boord. Een goedkopere versie volgde: de Thresoor der Zeevaert (1592). Die was wel handig op zee; de meeste zijn dan ook stuk gelezen. De paar bewaarde exemplaren leren ons een wijze les: karteren, kaartschrijven en kaartlezen is een kunst.